Logo Vereniging Respondeo Respondeo etsi mutabor – Ik antwoord, ook al word ik daardoor veranderd Menu

Wim van der Schee: Reactie op: Identiteit, zeggenschap en zeggingskracht 3

  1. Ik snap het betoog van van Otto en deel zijn bezorgdheid, maar leg de accenten anders. Ook ik baseer me daarbij op de leringen van Rosenstock-Huessy. Het uitgangspunt bij hem is altijd dat wij mensen ons bestaan realiseren in verhouding tot de medemens en de wereld. Dat voltrekt zich in het hier-en-nu. Dit hier-en-nu is het kruispunt van de coördinaten van tijd en ruimte. In het nu komen zowel het verleden als de toekomst op ons af. In het hier moeten we de balans vinden tussen wat ons van binnen beweegt en wat van buiten af op ons af komt. Zo moeten dus vier perspectieven tot afstemming komen waar mensen met elkaar spreken en handelen. Aan de toekomst moeten wij ons toevertrouwen, anders is er geen toekomst. In dat perspectief zijn wij de ontvangende partij, daar hoort de persoonsvorm ‘jij’ bij. Aan ons verleden zijn wij verbonden, deels omdat het ons eigen verleden is en anderdeels omdat onze waarde als (mede-)mens erin verankerd is. Het is fungerende trouw, daar hoort de persoonsvorm ‘wij’ bij. Tot zover de posities op de tijd-as. Op de ruimte-as staan wij eensdeels op eigen benen: een ieder met het eigen profiel van mogelijkheden en beperkingen, een eigen ontwikkeling en een eigen lot. In dat perspectief toont onze persoon zich in de ‘ík’-vorm. Als ‘ík’ heeft ieder een eigen innerlijk, eigen opvattingen en eigen voorkeuren. Daar tegenover staat onze wereld, zowel als Umwelt als ook als objectieve natuur. In die wereld zijn wij juist niet unieke ‘íkken’, maar inwisselbaar. Wij kunnen ons met die wereld die in ons (als natuur) is en tegenover ons is (als iets waarmee zaken gedaan moet worden) zeker wel identificeren, want de realiteit telt mee. Vanuit dat perspectief nemen wij de persoonsvorm ‘het’ aan. Een volwassen mens mag juist ‘volwassen’ genoemd worden als die in alle vier de genoemde persoonsvormen ervaring heeft opgedaan, er zelfstandig in kan functioneren en deze vier zijnswijzen in zichzelf weet te integreren. Het is die integratie die elk van ons een eigen identiteit geeft. Een identiteit is niet bepalend kenmerk dat vast ligt aan het begin van de volwassenheid. ‘Identiteit’ benoemt veeleer dat een integratie tot stand is gekomen, waarin ieder mens z’n eigenheid ervaart om vervolgens met dat integratieve vermogen deel te gaan nemen aan het volwassen bestaan. De identiteit ontwikkelt zich dan verder, al zal dat per persoon verschillen.

  2. De korte schets hierboven heb ik nodig om uit te leggen dat Otto naar mijn smaak het begrip identiteit teveel ophangt aan de wij-modus van de persoon en die misschien ook te somber benadert. Het zal bij het tijdperk waarin wij leven horen dat veel mensen hun ‘wij’-positie vooral beleven in de context van bestaanssituaties die dichtbij hen zijn en waarin ze als persoon het gevoel hebben nog mee te tellen. Kiezen wij niet allemaal voor die bestaanssituaties / contexten waarin wij nog in staat zijn om onze identiteit (de integratie van de vier persoonsvormen) overeind te houden? Dat staat even los van de waardering die je voor de keuzes van anderen kunt hebben. Het wezenlijke probleem van ons tijdperk lijkt me te zijn dat mensen feitelijk hun bestaan met elkaar te delen hebben, maar dat in de lappendeken van de kleinere contexten binnen de grote context van ons gezamenlijk bestaan velen schuilen in de kleinere contexten, vooral omdat dáár nog ruimte voor hun ‘wij’- verlangen te vinden is. Vervolgens roept dat de problemen op, want de ‘Grachtengordel’ heeft een ‘wij’-modus die het ‘wij’ van de ‘boeren’ geen ruimte biedt, om maar een voorbeeld te geven. Dan komen de ‘wij’-modi uit de diverse contexten vijandig tegenover elkaar te staan, terwijl deze mensen op andere momenten, in andere meeromvattende contexten van hun bestaan wel degelijk met elkaar te maken hebben.

  3. Dus deelbelangen overheersen gezamenlijke belangen. Dat is het spanningsveld waarin wij leven, al sedert de grote wereldoorlogen in de vorige eeuw. Het is juist aan de aard van het heersende spanningsveld dat wij beseffen in een bepaald tijdperk te leven. Als de spanning voldoende oploopt, zullen de betrokkenen gewaar worden wat de wezenlijke opgaven zijn die we met zijn allen hebben op te lossen. Die opgaven worden al wel benoemd, dat is een eerste stap. We hebben het klimaatprobleem, het altijd doorgaande vluchtelingenprobleem, de dehumanisering van de systemen waarin we leven en zo meer. Maar het zal m.i. uiterst moeilijk zijn om in een werkelijke solidariteit de wereldproblemen op te lossen, omdat de machthebbers tegelijk zo hun eigen voordelen hebben en die niet op willen geven. En omdat het heersend economisch systeem het heel veel mensen afneemt hun bestaan eerlijk en op eigen kracht vorm te geven. Rosenstock-Huessy wijst mij in zoverre de weg dat hij de quasi-objectiviteit van de huidige wereld-inrichting aan de kaak stelt en dat hij een route wijst waarin wij meer kunnen gaan beseffen dat het in vrede samenleven alleen gebaseerd kan worden op humane waarden, waarden die wij om te beginnen zelf waar moeten maken.