Rosenstock-Huessy: De Dochter
Eugen Rosenstock-Huessy
De Dochter
We zeggen het elkaar niet, omdat we het wezenlijke niet meer hardop kunnen zeggen. Al het luide spreken is onverdraaglijk geworden. De normale taal is ons eigenlijk al bijna te versleten. We zijn op zoek naar een taal die niet meer hoeft te worden gesproken om ons daar mee te omhullen.
We zoeken geen lege stilte. We zoeken elkaar, we moeten elkaar zoeken.
Het zou een geladen zwijgen moeten zijn dat ons omgeeft, dat ons opneemt in een gemeenschappelijke beweging, zodat we niet doodstil staan als standbeelden, maar leven, zodat we niet hoeven te spreken of te luisteren en toch tot klinken komen.
We zeggen het elkaar niet. Want we sidderen als we eraan denken: we zouden willen vergeten dat ons hart ziek is en dodelijk getroffen. We kunnen niet meer. Het hart van de mannen is gebroken. Waar hun hart ook naar uitging, er is niemand onder de teruggekeerde soldaten die niet ziek en verslagen is.
Loop zachtjes; fluister; Duitsland is één grote ziekenzaal. Zijn mannen lopen niet langer enthousiast met stralende ogen vrij rond. Elke luide toon getuigt vandaag de dag van ontaarding. Het is slecht volk dat vandaag krachtig en met bruisende energie aan de slag gaat: opportunisten zijn het, of het nu in de wetenschap, de politiek, de kunsten of de handel is. Ze verpletteren met geweld de delicate sluier die ons omhult. Alleen die beschermt ons. We verbergen ons eronder [271], wij die ons geen winnaars van de oorlog voelen maar verliezers.
Deze sluier voor onze blik is echter ook een teken van onze gebroken ogen. We moeten het toegeven: wij mannen zijn ziek. We zijn allemaal ziek, of we nu dominee of priester zijn, onderofficier of generaal, arbeider of ingenieur, kunstenaar of geleerde. Of we het ons nu bewust zijn of onszelf verdoven en ontkennen: er knaagt een worm aan onze wortel. {30}
Maar hoe kunnen zieken zichzelf genezen? Waar is nog vers bloed dat naar het hart kan stromen alsof we pas geboren zijn? Mannen hebben niet meer het vermogen om als geneesheren op te treden. Als zij ons al zouden willen benaderen, dan zouden we hen moeten afwijzen, want zij hebben niet geleden zoals wij. Wij eisen daarentegen littekens en bloedverlies van elke man die de laatste vijf jaren heeft meegemaakt. We kunnen niemand verdragen die met ongebroken kracht zijn mening rond trompettert waar wij op onze tenen lopen en fluisteren.
Dus Duitsland is eigenlijk gewoon een groot ziekenhuis, door vijandelijke belagers bewaakt, waarin we langzaam wegkwijnen?
In een lang vergeten ver verleden, 1919 jaar geleden, is een bron ontsprongen. Van hem wordt gezegd dat hij de gebroken harten kan genezen. Wie daarvan drinkt zou over elk aards verlies heen kunnen komen. Want hij zou het eeuwige leven gesmaakt hebben. Deze stroom heeft altijd naast de tijd zijn loop gevolgd. Zo ooit, dan zou vandaag zijn tijd gekomen zijn. Als hij ook maar een beetje kracht heeft; - we zijn zeker zwak en verslagen genoeg om ons gemakkelijk mee te laten nemen.
Onbeschermd liggen onze gewonde harten. Het merg van ons wezen ligt bloot. De toegang wordt alleen nog gehinderd door schuwheid en schaamte. [272]
Alleen als die overweldigd worden door de helende vloed, zouden we veilig zijn. En we weten toch dat juist deze vloed ons onbevangen kan maken. Wie erdoor geraakt wordt, ziet waar hij staat en waar God staat. En als zijn ogen geopend worden, begint hij te sidderen. En hij zou zo vallen, maar zie, het uitwendige water is nu een vuur geworden dat hem doorgloeit. En zo veranderd heeft hij kracht om te blijven staan waar hij staat, ook al weet hij nu waar hij staat en waar God staat.
Wat is de aard van deze vloed die vanuit het onzichtbare de wereld binnenbreekt? Waar bestaat hij uit? Deze vloed bestaat uit levende mensen. Zij zijn de druppels zonder tal, die samen de stroom vormen die door de eeuwen bruist. Elke druppel is een mens die het eerder net zo verging als ons vandaag allemaal, die vandaag machteloos versmachten. Elk van deze druppels voor ons werd ook vernietigd; water raakte het aan en vuur ontsprong er aan; het water is de dauw van het woord en het vuur is de vlam van de geest. Elk van de daardoor getransformeerden is in staat om van nu af aan zulk water door te geven. En hoewel het vuur hem verteert, blijft hij toch leven. Zijn hart wordt een onderdeel in de opbouw van het voortschrijdende element.
We weten dit allemaal. Maar wat hebben we aan die wetenschap? Waar het om gaat is dat dit levenswater juist ons aangrijpt, wij die ons niet kunnen bewegen, die niet langer de kracht hebben om op te staan en zelf het water te halen. Wij hebben niets aan alle druppels van het element die hun loop gehad hebben en vandaag de aarde al weer achter zich hebben gelaten. Aards moet zijn wat wij, als zonen van de aarde, kunnen waarnemen als wij het tegenkomen. Op aarde moet daarom minstens één druppel van de wonderstof nog levend stromen. Waar de stroom van onzichtbaar leven ons opnieuw kan aangrijpen [273] moet deze ons lijfelijk benaderen, geïncarneerd in mensen.
Maar wie draagt vandaag, in zijn aardse gedaante, het water van de Geest om ons daardoor te veranderen? De Geest is het goed en het voorrecht van de man. In hem zoeken we dus het leven van de Geest. Want de vrouw zwijge in de gemeente; en tegenover de aardse liefde voor de vrouw heeft de Geest de hemelse liefde tot de zalige jonkvrouw geplaatst, en de liefde tot de bruidegom van de ziel, om daardoor het pijnlijke overblijfsel van de aarde van zich af te schudden.
De geest werd alleen belichaamd in de fakkeldragers van de geest, in de jonge en volwassen mannen die gestorven waren aan het vlees, en in de vrouwen alleen voor zover zij de mannen volgden in dit sterven aan hun aangeboren natuur. Hier moesten zij doorheen om toegang te verkrijgen tot de helende geest: dat het lichaam afstierf en de natuur als een omhulsel werd afgestroopt.
Maar wee dan over ons en onze generatie. Want als alleen helende kracht van mannelijke oorsprong in staat is het menselijk gelaat te herstellen op basis van de ziel die omhoog wijst, om zo dwalende mensen te verlossen, dan stroomt van nergens meer de kracht, dat wil zeggen levende kracht die aardse vorm heeft aangenomen, tot ons vanuit het onzichtbare. Krachteloos is de mannelijke geest, krachteloos ook de zuiverste christelijke geest in een afgestorven lichaam, krachteloos zoals ook wijzelf. Zou dit het einde betekenen van de keten van genade waardoor de stroom van de nieuwe schepping tot op de dag van vandaag doorgaat?
Het lijkt er inderdaad op. Want er is geen enkele man in de wereld van de wereldoorlog wiens hart na de oorlog zijn kracht heeft behouden om de geest in zijn eenzame persoon onderdak te bieden en water uit de verlossende stroom aan te reiken. De oorlog heeft de mensheid, die al gedurende honderd jaar bezig is af te zakken tot oudtestamentische tijden, er eerst nog eens volledig in ondergedompeld. Zuivere, loutere harten, ja, die bestaan nog. [274] Maar helende, overvloeiende, overstromende harten zijn weggevaagd in de verschrikking van vijf apocalyptische jaren. De mannen van vandaag zijn op zijn best mensen die de geest bewaken en opsluiten; in geen geval zijn zij leiders en verder-leiders. Zij hebben mogelijk nog geest over. Maar die stroomt niet. Er is nog zuiverheid in ascetische lichamen: maar niet de kracht om verandering te brengen.
Of nu een monnik of non, priester of leek vurig gelooft in het geheime lichaam van de openbaring, hij is nog steeds niet in staat om dat te openbaren. De stroom van gene zijde breekt bij hem af. En zo is er nog steeds waarheid in de wereld. Maar die waarheid heeft geen kwantiteit. De waarheid staat daar als een naakte, levenloze paal, als een kunstmatige stenen pilaar zonder werking. Qualitas en quantitas zijn uiteen gegaan. Als niet door jouw waarheid ook de laatste van jouw broeders gered wordt, dan is dat niet de levende waarheid afkomstig uit de helende stroom. Maar vandaag verkwikt jouw waarheid je naaste broeder niet langer, want je dwingt hem niet langer om je te geloven. Degenen die de waarheid in pacht hebben, hebben alleen maar gelijk. Maar dat is niet voldoende om het tot een levende waarheid te maken. Gelijk hebben is iets armzaligs en doods. De waarheid komt alleen tot leven op het hogere niveau van de vrijheid.
We zijn geen van allen meer leiders. Dus kunnen we niet helend werken. Maar wee ons, want dan is er ook niemand die ons kan helen. De eeuw van de mannelijke geest is ten einde. De mannelijke geest is uitgeput. Het zout is eruit verdwenen. {33}
En zo liggen onze harten er hulpeloos bij, hoewel we toch weten dat er een stroom voor ons vloeit. Vandaag is het zoals het was vóór de eerste verlossing. Buiten, aan gene zijde, was toen het element tot verandering te vinden die de profeten had vervuld met de kracht van de profetie. Maar de doorbraak ervan in het aardse bestaan had nog niet plaatsgevonden. Dus [275] hadden ze nog niet datgene waar ze zich in het hier en nu aan vast hadden kunnen houden, waar ze zich bij hadden kunnen voegen en aansluiten. God was nog geen mens geworden, van vlees en bloed.
Maar toen gebeurde het, God was neergedaald in nederige gestalte. En sindsdien, bijna tweeduizend jaar lang, veranderde hij de aarde door de kracht van zijn persoon en trok hij alle levenskiemen naar zich toe, zodat ze zich bij zijn vleesgeworden lichaam voegden en aansloten.
Maar vandaag stokt de voortgang van dat verzamelen. De doorgang van daar naar hier lijkt afgesloten. Als een hyperbool die vanuit het oneindige komt en de ruimte voor een gedeelte doorkruist en dan weer naar het oneindige ontsnapt, zo lijkt tot onze ontsteltenis vandaag de weg van de helende God.
Hoe is dit verlies van heil te verdragen? Hoe is dit te begrijpen? Hebben mensen vóór ons God laten sterven, hebben ze God uit de wereld laten verdwijnen nadat Hij toch in de wereld was gekomen?
Toen God zich aan het begin van de wereld vrijwillig terugtrok uit zijn schepping, was dat omwille van de vrijheid van zijn schepsel. Daar waar dit Zijn evenbeeld was, kon en moest God door dit evenbeeld vertegenwoordigd worden. Maar door deze vrijheid verkommerde de schepping. En God keerde zijn gezicht opnieuw toe naar de door de mens mishandelde schepping en vernieuwde haar door haar zijn Zoon te geven.
Vandaag de dag heeft de wereld, de naakte wereld, de Zoon nagenoeg overweldigd. Hadden de mensen Gods eerste schepping al vernietigd, dan vernietigen mensen nu ook zijn tweede schepping, ze vernietigen zijn openbaring! [276]
De macht om dat te doen heeft God hen gelaten. Want Hij heeft ook de aardse vorm van zijn openbaring geschapen. Ook deze is zijn schepsel, zoals alle schepselen; en dus kan ook deze misbruikt worden door zijn evenbeeld, de mens. {34}
De openbaring is immers op aarde gekomen; dus is de mens, die heer en meester over de aarde moet worden, in staat haar te onderdrukken op weg naar zijn heerschappij. Kerk en staat hebben mensen doen vergeten dat God zich openbaart; want zij beschouwen kerk en staat als hun onvervreemdbaar, on-verliesbaar privé-eigendom. Kerkleiders en staatslieden komen hierin overeen, dat ze beiden op hun eigendom pochen alsof de huizen waarin ze wonen eeuwig zijn. Daarmee hebben ze zich God toegeëigend en hem overmeesterd. Want Gods almacht begint pas bij het onmogelijke. Bij God is geen ding onmogelijk. Bij Hem bestaat er geen verworven eigendom of nalatenschap.
Net zoals de soldaten de kleren van Jezus verdobbelden, zo heeft de christenheid zelf het aardse gewaad van zijn openbaring vergokt en verspeeld. Want de christenheid heeft goede sier willen maken met de pracht en praal van de goddelijke openbaring alsof het haar eigen openbaring was, horig en toebehorend aan haar. Uit de kracht van de Geest heeft zij de onmacht van de naam gemaakt. De naam is weliswaar de bedding, maar die mag niet verstarren tot een begrip, zoals in kerk en theologie. Uit de vrije God is een aan tijd en ruimte gebonden God geworden bij beide delen van de christenheid, bij de katholieken en de protestanten. Want zij hebben de gemeenschap met de helende en geheelde Geest veranderd in de afzondering van de Heilige Geest. Deze Heilige Geest leeft als een gevangene binnen de muren van een door de kerk voorgeschreven beperkt terrein. De almacht van God boven alle aardse structuren en ordeningen uit wordt verloochend.
De katholieke kerk, die beweert over de hele aarde, καθ΄ όλης τη̃ς γη̃ς, katholiek te heersen, moet juist daarom deze hiëratische afsluiting van de geest begaan, om met de Geest gelijke tred te kunnen houden.
Het andere middel om God onder de wereld te buigen was om 1919 jaar “historische ontwikkeling” te plaatsen tussen zijn openbaring en het eigen leven. Daarvan hebben de protestanten gebruik gemaakt. Tussen Gods “tweede schepping”, Christus, en henzelf, Gods schepselen van vandaag, wordt een scheidingsbalk van historische “afstand” geklemd. De eeuwigheid, die alle schepselen van alle tijden even nabij is, wordt door de kunstgreep van deze afstand in de tijd verloochend. Zoals de kerk gelooft dat ze haar bestaan heeft veiliggesteld door de helende Geest te verloochenen, geloven de protestanten dat ze afstand hebben verworven voor hun heden door de verloochening van de eenheid van de schepping. Juist zij, die het goede nieuws verwerkelijken en daarom zichzelf nog wel Evangelischen noemen, hebben zich met geweld afgescheiden van het verleden.
Door deze magische inperking van God, dit streven om Hem in ruimte of tijd in te sluiten, zijn de katholieke kerk en de protestanten niet meer in staat geestelijk een nieuwe generatie tot leven te wekken en niet meer in staat vorm te geven aan de aarde. Het geestelijke werken van de mensheid vindt vandaag plaats los van de volledig verstarde kerk; de technische vormgeving van de aarde vindt vandaag plaats los van de volledig opgeblazen christenheid. De mensheid en de aarde worden bewerkt en gevormd door krachten die de God van de christenheid verloochenen. Maar dit komt alleen maar doordat de christenheid niet werkt en niet vormt. Zij is voorbestemd om te functioneren als een angel in het bloeiende vlees van de wereld. Maar zo’n angel zou jonge open wonden en randen moeten hebben om reacties teweeg te brengen. Vandaag de dag [278] heeft de wereld allang vrede met deze christenheid, deze kerk, dit evangelie. De angel steekt nergens meer in het vlees. De wonde die ze ooit toebracht is al verlidtekend. Vandaag wemelt het van de zogenaamde heiland-naturen. Zozeer is de heiland vandaag de dag tot natuur geworden.
Maar God kan wegnemen wat in de openbaring tot natuur is geworden. Ook als hij het aardse kleed ervan prijsgeeft aan de koppigheid van zijn “belijders”, kan hij nog steeds de betekenis van zijn openbaring terugbrengen wanneer hij dat wil. En wanneer de “gelovigen” geloven dat het al een uit en te na bekend verhaal is, zodat “hen niets meer kan overkomen”, is het juist dan dat de openbaring terugkeert. Maar in nieuwe vaten. {36}
De man heeft zich onttrokken aan zijn Zoonschap van God. Hij aan wie de Geest het eerst werd verleend, heeft hem zich eigenmachtig toegeëigend.
En daar grijpt God aan wat tot nu toe was voorbehouden, het schepsel dat in het scheppingsplan was gehouden tot geduld, tot aardse rust.
Hoe was het tot nu toe gegaan? Van de vrouw, van Eva, van de zinnelijke lusten en van de gehechtheid aan de natuur, aan aarde en land, heeft God de uit de mensheid weggebroken heidenwereld door Jezus losgerukt. Nu wist de Zoon hoe hij de verleidingen van het vlees moest weerstaan. Hij was de charmes van de aardse gestalte ontvlucht. Hij had geleerd de natuur en de natie te overwinnen, dat wil zeggen zijn louter aangeboren kwaliteiten. Hij was de schoonheden van de schepping vijandig gezind geworden. Als christen leerde hij zijn zinnelijkheid op te offeren, alles wat zijn vijf zintuigen hem gaven.
Hij kiest voor de ongehuwde staat. Dit wordt tenminste de meest geloofwaardige voor de christen. Door het celibaat van haar priesters kan de katholieke kerk zich bovendien de zinnelijke pracht van haar eredienst veroorloven; door zich te onthouden van het huwelijk wordt de verzaking aan de natuur voldoende verzekerd en uitgedrukt. De huwelijkslegende van keizer Hendrik de Heilige en zijn vrouw, de heilige Cunegonde, illustreert deze vlucht weg van de macht van de voortplanting. De protestanten, die de waardigheid van de ongehuwde staat wegnamen, moesten onmiddellijk een ander antinatuurlijk, anticreatief symbool produceren; dit gebeurde met hun puritanisme en beeldenstorm. Want in plaats van de ongehuwde staat kwam de smakeloosheid, en in plaats van gebrek aan hartstocht vormeloosheid. De voortplantingsdrift werd door de katholieken aan banden gelegd, daarmee heeft ze de beelden gered. De protestanten vernietigden de beeldende vormgeving, maar ze redden wel de voortplanting. De katholiek houdt innerlijk niet van zijn lichaam; de protestant houdt niet van uiterlijke lichamelijke schoonheid.
Maar beiden laten in hun strijd tegen de zinnelijkheid zich ook de beslissing die God de zijnen heeft toevertrouwd uit handen glippen: het gevoel voor bedorven en vers, dood en levend, rottend of bloeiend. Het was deze afstomping van het levensinstinct die hen ertoe verleidde zich boven God te verheffen. Hierdoor werden ze steeds minder in staat om de stroom van Gods helende Geest over de akker van de schepping te leiden. Want wij moeten te allen tijde lucht krijgen van de richting waarheen God gaat. De geur leidt ons op elk uur daarheen waar God levend tevoorschijn komt.
Daarom keert God zich af van het kerkelijke christendom, hoe het er ook mee staat. Het mag zo zijn dat het een belofte en een fundament van Godswege heeft, die zal het behouden, maar op een andere manier dan de kerk het bedoeld had. Gods wegen zijn niet de wegen van de christenheid. Want zijn liefde wil helen wat de christenheid mankeert. Dus keert hij de relatie tussen geestelijke en natuurlijke liefde om. Zijn goddelijke liefde is ook in staat om natuurlijke liefde in hemelse liefde te veranderen wanneer geestelijke liefde slechts aardse liefde is geworden!
We moeten vandaag de dag niet geheeld worden door onze ziel te verdelen in lichaam en geest. Want die middelen zijn door de kerkchristenen verbruikt. Het offer van het lichaam ter wille van de geest is niet langer effectief, omdat de geest die het offer ontvangt toch een lege, ineffectieve geest blijft.
Zo vindt, omgekeerd, alleen de eenheid van lichaam en ziel genade in Gods ogen. En voor de vernieuwing van zijn openbaring doet hij een beroep op de dochter van de mens, de natuurlijke dochter en zuster, zoals de dichter, profetisch boven zichzelf uitstijgend, vermoed heeft in zijn “Eugenie”; de dochter van de mens ontvangt in haar hart de roeping om de verbrijzelde harten te helen.
Zolang er nog kracht zat in de genadeketen van geesten, moest de man het lichaam opofferen en kastijden. De man zelf zag immers alleen de angstwekkende keuze tussen zinnelijk geluk en vrede van de ziel, tussen drift-gestuurd dier en geestelijk wezen. Daarom gaf zijn oog er de voorkeur aan om het aardse gebeuren “over het hoofd te zien”: het rode bloed van zijn hartstochten, de wijn van het leven, werd door deze focus op de geest verwaterd tot ascese of moralisme. De passie van de liefde, die ons overweldigt als iets dat sterker is dan wijzelf, bleef werelds, heidens, een dreigende natuurkracht; ze behoorde tot de natuurkrachten die de mens liever uit de weg gaat, omdat hij toch niet weet hoe hij ze moet beheersen, zoals de bliksem of de woeste bergbeek of de stormvloed van de zee. Maar uit deze angst om zichzelf deed de mens onrecht aan het wezen dat hem passioneert, de vrouw. De vlucht van de man voor zijn zintuigen heeft de vrouw in stukken gehakt. Hij scheurde haar uiteen in lekker ding en vrouw, al naargelang hij zich voor haar boog om haar naar haar bestemming te leiden, of dat hij haar boog om zijn passie te dienen.
Maar als het dezelfde angst is die de mens weghoudt van de natuur en van de vrouw, dan zal het resultaat beide keren hetzelfde zijn. Beide keren geldt de regel: zolang we vluchten, kunnen we niet ontsnappen. Zolang de natuur voor de mens betoverd scheen, was hij haar slaaf. Als hij niet op zoek gaat naar de essentie van natuurkrachten en -stoffen en daar respect voor toont, kan hij de aarde niet beheersen, maar blijft hij aan haar ondergeschikt. Want zolang hij het zuchten van de schepselen niet hoort en ze niet tot hun bestemming leidt, zolang blijven ze hem achtervolgen en pijnigen. Zoals tegenover de natuur, zo heeft de geest zich ook tegenover de vrouw gedragen: Hij is haar ontvlucht. Toen het middeleeuwse christendom zich aan het begin van de moderne tijd verzette tegen de verzoening met de natuur, veroordeelde het ook vrouwen - in de heksenhamer van Innocentius VIII - als zijnde verder verwijderd van de geest (quia in femina fidei minus est! [omdat het geloof minder is bij vrouwen]), want dichter bij de natuur. De afstand tot de geest en de nabijheid tot de natuur kwamen op hem over als - hekserij! En zo vindt het collectieve verzet tegen de natuurwetenschap belichaming in de heksenverbrandingen.
Vrouw en natuur - voor de christen zijn beide één en dezelfde bron van gevaar waar men bij uit de buurt moet blijven, zelfs in de moderne tijd. Daarom, toen de moderne christenen probeerden de natuur bij te snijden, te trimmen en gevangen te zetten, sloten ze het meisje en de vrouw op in hun theehuisjes. Zoals de natuur [282] bijgesnoeid werd tot een buxusheggetje, zo werd de vrouw gekleineerd tot een Katootje, een Klaartje, een Greetje.
De geslachtelijke leugen en de leugen qua smaak werden zo al te groot. Maar de mens ontleent zijn meest mysterieuze krachten juist aan zintuigen en seks. Aan seks ontleent de man zijn vermogen tot voortbrenging, zijn zogenaamde genialiteit, zijn scheppend vermogen. Aan de zintuigen ontleent hij zijn vermogen tot vormgeving, zijn zogenaamde kunst, zijn zinnelijk vermogen tot voltooiing. Genialiteit en kunst zijn dus de twee gevangenen aan wie de eeuw die volgt op het middeleeuwse en moderne christendom, op het katholicisme en het protestantisme, de eeuw van het ongeloof vanaf de Franse Revolutie, bevrijding belooft.
Het echt geniale van de negentiende eeuw is anti-katholiek gedacht en bedoeld; het echt kunstzinnige is anti-puriteins en anti-protestants. Het tegengeloof van de negentiende eeuw, dat positie kiest tegenover het christendom, wordt gevormd door de drang tot schepping en tot vormgeving, door passie en kunnen. Prometheus staat daarom aan het hoofd van deze nieuwe anti-christelijke mensheid; want hij is übermensch (genie) en uitvinder (kunstenaar) tegelijk. Uitvinder en übermensch, dat worden de helden van deze ontgoddelijkte wereld, aan het einde waarvan logischerwijs de antichrist staat!
Maar ook deze “genius van de mensheid” ontsprong aan de mannelijke geest. Ook de mens met zijn palmtak en de antichrist werden aanbeden als mannen, niet als mensen. De geest van “natuur en kunst” bracht de verheffing van de mannelijke geest boven de vrouw, waaraan de christenheid zich al schuldig had gemaakt, slechts tot voltooiing. De Katholiek wil de zuivere maagd en moeder, onaangetast door aardse liefde; de Protestant wil de vrouw, de echtgenote en metgezel in huis. De [283] volgeling van Prometheus echter kent alleen de vrouw op zich en kan haar niet erkennen. Want we kunnen alleen erkennen wat bestanddeel van ons eigen wezen is. Maar de vrouw is noch genie noch kunstenaar. Ze schept niet vulkanisch en ze vormt niet mechanisch. {40}
De geleerde kenner, die de vrouw niet kan erkennen of begrijpen, verklaart haar voor “zwakzinnig”. En als je naar de vrouw gaat, vergeet dan de zweep niet, adviseert de übermensch. En toch heeft diezelfde übermensch dit wezen nodig dat alleen al door de natuur aan hem geketend is, de kluizenaar van Sils Maria heeft het liefhebbende, zij het ook onbeduidende “kuddedier” nodig om door te dringen tot het leven van de werkelijkheid. Friedrich Nietzsche zou nooit de macht zijn geworden die hij is zonder zijn zuster Elisabeth. Ook de antichrist heeft - dat is de ironie ervan - het eeuwige vrouwelijke nodig. Want zij heeft wat Prometheus heeft noch respecteert, en wat hij daarom vastgeklonken aan de Kaukasische rots van de almachtige tijd, gedwongen is om te leren: geduld en lijden.
Maar nog steeds wil de geest van het genie-tijdperk zijn halfheid niet toegeven. Daarom wordt ook het huwelijk tenslotte door hem vernietigd. Het huwelijk, dat aanvankelijk gold als gelijkenis van Christus en de kerk en dat daarmee werd verheven tot het archetype van alle lijfelijke gemeenschappen, wordt van haar waardigheid beroofd en gewoon gemaakt.
Een door werkdrift opgejaagde lomperik bedacht de cynische uitspraak: het huwelijk is een arbeidsgemeenschap.
Het huwelijk wordt zo vernietigd, het huwelijk waar ze naar zouden moeten opzien en zeggen: Elke arbeidsgemeenschap zou een huwelijk moeten zijn!
Mocht er nu heling komen, dan moet die daar vandaan stromen waar ook de ziekte vandaan kwam. De liefdesgemeenschap van het huwelijk is vandaag de dag gedegradeerd. Daarom moet de strijd om de hartstochtelijke liefde geheiligd worden. De “geniale” hartstochten hebben de bron van de genade dichtgegooid, omdat omgekeerd de on-geniale bewakers van de bron van de genade, de christenen, de natuur en de vrouw waren ontvlucht, of hadden geïnfantiliseerd. Nu wordt het schepsel dat in het menselijk bereik nog over is, de geschapen natuur die nog niet is ingepast in de voorgegeven vormen van mannelijke kerk en mannelijke staatsgebouwen, geroepen zodat van haar uit de oude vervallen geestelijke wereld nieuwe stimulansen en nieuw leven kan ontvangen.
De heling werd op het moment dat het bederf intrad al voorbereid. Toen Prometheus de grote revolutie bewerkstelligde, bewaarde de dichter {41} de natuurlijke dochter in stilte en verborgenheid tot heil van het volk, hij bedacht de boven-heidense, maar ook boven-christelijke zin: Het eeuwig vrouwelijke trekt ons naar zich toe. Aardse liefde moet verzoend worden. Daarom braken destijds de barrières van de geopenbaarde wet: het was de mooie Jodin die het apart gezette volk van Juda de gemeenschap der naties, de christelijke samenleving binnenloodste. Een tot dan toe vanzelfsprekende barrière - de christenheid - viel weg. Het Jodendom, het volk van God, de hoeder van de wet, zag de tralies breken die Abrahams zaad tot dan toe veilig hadden gehouden. En niet alleen de barrières van bloed en nationaliteit werden doorbroken. Ook de vorm van de huwelijksband werd verbroken. Want toen werd er een einde gemaakt aan de heidense erezaak, die dodelijke vijandschap schept tussen twee die dezelfde vrouw liefhebben. Een deel van de wereld dat even onuitroeibaar leek als de natuur wordt hier overwonnen. De bekrompenheid van alle aardse vormen wordt onthuld ten overstaan van de almacht van de goddelijke kracht. De liefde wordt de kracht die een man over de barrières van zijn belijdenis, zijn geloof, de eer van zijn volk en zijn huwelijk heen trekt, [285] die hem leert zijn broeder zelfs in zijn rivaal te vinden. Zij is sterker dan bloed en sacramenten. Want zij “gebeurt”. Zij is de verrassing die het schijnbaar geordende leven omverwerpt en op nieuwe fundamenten zet.
En wat sedert 1800 op revolutionaire wijze begon met Goethe en Marianne v. Willemer, Bismarck en Marie v. Blankenburg, Wagner en Mathilde Wesendonck, zonder enig verband met het overgeleverde geloof, leidt vandaag tot geloof en gebeurt voortaan uit geloof en met geloof. Theologische redeneringen hadden zelfs de liefde tot een begrip gemaakt, tot een geestelijke abstractie. Vandaag gaat juist de kracht waartoe Christus is gekomen over naar de vrouw, de vrouw die hij vermeed, de aards liefdevolle, de aards schone. Maar deze kracht gaat naar haar over, opdat zij hem kan liefhebben, de krachteloos geworden man, opdat er een schokkende kracht naar beneden kan reiken tot de van alle goede geesten verlaten aarde om hem aan te grijpen om hem en haar zus te veranderen. {42}
Dit was immers het vreselijke gevaar, dat een dergelijke kracht niet meer te vinden was, die ons kon aangrijpen, dat loutere kennis van de onzichtbare stroom van het eeuwige leven voor ons alleen maar een helse marteling zou kunnen betekenen.
Verlossing komt altijd van waar niemand het verwacht, van het verworpene, van het onmogelijke. Alleen op deze manier kan het tot verlossing worden, namelijk dat geen mens het kan bedenken, dat het zich niet ontwikkelt binnen de kaders van de schepping, maar dat het goddelijk vrij de schepping binnentreedt.
De man was de vrouw ontvlucht (Middeleeuwen) of hij had haar gebonden (moderne tijd) of hij had haar bespot - toen God dood was. De vrouw, ons aardse deel: dat was de gemakzuchtige oplossing van de man. Ze trekt hem naar beneden in het aardse gewoel, ze betrekt de man in de drukte van de markt: daarom mijdt de strever naar [286] heiliging en zuiverheid haar; daarom neemt de strijder tegen de wereld haar met veel gezucht op zich als een “huiselijk kruis” ; daarom bespot de übermensch, die zijn eigen “godennatuur” door haar in gevaar ziet, haar.
Nu moet de man Gods genade ontvangen door het geloof van de vrouw. Aan degenen die alleen zien wat er gebeurt, moeten gebeurtenissen, moeten wonderen nieuwe geloofskracht geven. God heelt het misbruik dat de christenheid heeft gemaakt van het heil van zijn Zoon, door het latere deel van zijn schepping, het indirecte deel, de vrouw, rechtstreeks aan de stroom van zijn leven te verbinden, door de verhouding om te keren en de trots van de man te beschamen.
Het is niet de Geest van de wet die ons vandaag heelt, die ons bezoekt met stromen water; het water is krachteloos.
Alleen bloed vervangt bloed. Alleen het levenssap schept leven.
God heeft de meest geheime hoedster van het leven, het meest heimelijke, de vrouw, bewaard, en verheft haar vandaag, door het onderscheid in aardse en hemelse liefde te doorbreken en de vrouw als vrouw te roepen tot zijn goddelijke werk van liefde op aarde. Daarom “hoedt u voor uw geest en veracht niet de vrouw van uw jeugd”. {43}
Het uur van de dochter en de geliefde is gekomen. Zij die nog op geen enkel uur in de heilsgeschiedenis werd geroepen, zij die altijd klaarstond ten dienste van deze mannelijke geestesgeschiedenis en dezelfde bleef, vandaag hoort ze de stem van de Vader in de hemel.
Want zijn zonen, hoewel ze wisten dat ze zijn zonen waren, hebben hem toch verraden; ze hebben in de geestelijke trots van kerk en staat en genie geloochend dat bij God niets onmogelijk is. De geest is vergif voor hen geworden. Nu roept de bruid hen. De schepping kan [287] geen rust vinden voordat de man zowel de hemelse als de aardse liefde verzoend voor zich ziet. De Geest en de bruid spreken: kom. De dochter van de mens, geschapen uit de rib van de man, laat vandaag zijn voogdij achter zich en treedt direct onder de Vader in de hemel als zijn dochter, zodat zij de bruid van de man kan zijn, liefhebbend zoals alleen een bruid dat kan.
“Was je maar als een broer voor mij, die aan de borsten van mijn moeder gezogen had! Als ik je buiten vond, zou ik je kussen en niemand zou met me spotten! Zet mij als een zegel op je hart en op je arm. Want liefde is zo sterk als de dood en haar vurigheid is zo vast als de hel. Haar vurigheid is vurig en een vlam van de Heer, zodat zelfs vele wateren de liefde niet kunnen blussen, noch rivieren haar kunnen verdrinken.” En als de liefde de man overkomt, dankt hij God dat Hij hem de kracht geeft om te leven. Want doordat hij nog kan en mag liefhebben, erkent hij met tranen van vreugde dat zijn hart nog niet dood is, dat God hem weer laat leven ondanks zijn dood. Sterk als de dood is de liefde. Door de liefde vindt de verloren zoon een thuis in de schepping die hij heeft vernietigd.
We zeggen het elkaar niet. Want we kunnen het wezenlijke niet meer hardop zeggen. We zoeken een vervulde stilte die ons omhult zodat we niet verdorren. De lege trots van onze geest, de lege trots van ons bloed, het geloof in kerk en staat zinken in het niet voor de eenheid van geest en bloed in liefde. Voor de nabijheid van de mens storten al onze mentale afgoden, staat en natie en beroep en werk en kerk in elkaar. Geen deel van de wereld, geen muur, geen geloof, geen werken van mensen zouden zich als bemiddelaars tussen God en mijn naaste aan mij kunnen opdringen. In plaats daarvan gaat, zoals ooit in het liefdesmaal, de wonderbaarlijke weg van innige, lijdende verbinding langs haar hart en via haar hart tot de broederlijk verbonden harten.
Waar het voor ons ongelovigen onmogelijk lijkt, voorbij de grenzen van ons bloed, voorbij de barrières van onze geest, daar weet het hart van een liefhebbende vrouw naar uit te reiken om onze ziel te dragen. En nu houdt ze ons vast, wij die verpletterd zijn, wij die verstoten zijn; de stroom van verlossing bereikt ons en we worden vervuld van de beloofde kracht ervan: we zijn in staat om te staan waar we staan, ook al hebben we gezien waar we staan en waar God staat. Wij mannen zijn nu in staat om “wij” te worden door onze liefde voor de ene vrouw. Zij verbindt ons en scheidt ons op een nieuwe manier, zodat we elkaar nu moeten liefhebben en toch onder elkaar moeten lijden. We kunnen niet elkaars priester zijn, maar we kunnen wel onze handen zo verstrengelen, ze raken zo verstrengeld dat we niet meer zonder elkaar kunnen, dat we moeten zeggen: ik laat je niet gaan, tenzij je hem zegent ! Ook hier is er geen rust, geen ander uithoudingsvermogen dan steeds meer lief te hebben. Want dit is het echte leven. {45}
Dochter Samenleving
(een epiloog)
Na de kerk en na de statenwereld is er een wereldwijde samenleving ontstaan die alle grenzen doorbreekt. Ze is “Dochter maatschappij” gedoopt, omdat de dochter de weg terug naar de schepping is nadat de geest van de mens ons van haar nabijheid heeft vervreemd. De blik van de man richt zich al snel op de verte. De regels van Goethe zijn in het bijzonder op hem van toepassing:
Wat is het moeilijkste van alles?
Wat jou het gemakkelijkst lijkt:
Om met eigen ogen te zien
wat vlak voor je ogen ligt.
Als dit ook voor vrouwen zou gelden, zou de maatschappij van de mannelijke geest afhankelijk blijven, want hoe zouden we anders de nabijheid van het leven kunnen herwinnen, zonder welke de verkregen afstand ons steeds weer in het ongeluk stort?
Dus hoopt de dochter maatschappij op vrouwen in dochterlijke gestalte.
Niet bepaald door de leer van de vaders, treden deze vrouwen naar voren, niet als dochters van vaders, maar als dochters van de schepping die toegeven aan de drang tot liefde en verlangen, al naargelang hun hart klopt. Uit hun ontmoeting met de zonen van de vastgelopen geschiedenis komt een nieuwe geest voort. Want: het leven is de liefde / en de liefde is de geest van het leven.
Om te zien waar zulke dochters altijd al vandaan kwamen, kijken we terug naar de verre tijden van het Oude Testament, de Joodse Tenach, die sinds Franz Rosenzweig gelijktijdig geworden is aan het christelijke Nieuwe Testament. Hoe gemakkelijk ontdekken we daar Hölderlins vreemdelinge. Want juist vrouwen zoals de Kanaänitische Tamar, en de buitenlandse koningin van Scheba, en Boaz’ moeder Rachab, de vroegere hoer uit Jericho, en Ruth, de Moabitische, worden daar tot lichtende gestalten van de dochter, hoewel ze uit den vreemde kwamen en de God van de vaderen van Israël niet kenden. Ze kwamen langs ongebaande wegen, niet belast door de geschiedenis en toch dochters van vervulde tijden.
Nabij
en moeilijk te bevatten is God.
Maar met het gevaar
groeit ook de redding.
Vertaling: Otto Kroesen en Wilmy Verhage
Dit is een vertaling van “Die Tochter”: een gedeelte van Die Hochzeit des Krieges und der Revolution.
Er zijn drie reactie’s op dit stuk:
Wilmy Verhage Dochters
en twee briefen van Marlouk Alders:
erste reactie
tweede reactie