Logo Vereniging Respondeo Respondeo etsi mutabor – Ik antwoord, ook al word ik daardoor veranderd Menu

Otto Kroesen: Identiteit, zeggenschap en zeggingskracht 3

Otto Kroesen

Deel 3: Voorbij het collectivisme

Deel uitmaken van een groep en je identificeren met de denkbeelden van die groep is maar een van de vier grammaticale aggregatietoestanden van de mens: wij-zeggen. We moeten verder gaan dan dat. Maar waarom hebben we dit wij-gevoel zo nodig? Dat komt door de organisatie van de arbeid. Grote hiërarchische bedrijven schrijven ons voor wat we moeten doen, denken en voelen. We worden te veel aangestuurd en laten ons teveel aansturen. We leven te veel in de aggregatietoestand van een het. In onze vrije tijd zoeken we compensatie voor een verschrompeld bestaan op het werk. Op het werk doen we ons kleine ding. Wij groeien niet aan ons werk en komen daardoor niet toe aan die aggregatietoestanden die ons meer persoon en meer verantwoordelijk maken: ergens voor staan en de dialoog kunnen aangaan. We leven en werken in reusachtige apparaten, maar gedragen ons als geestelijke dwergen. Onmachtig en bang leven we ons in de vrije tijd uit aan de meest eenzijdige en extravagante identiteiten. Dat gaat van hobby’s, tot influenzers volgen en schoonheidsidealen, tot trots op de Nederlandse identiteit, tot racisme, tot complotdenken. Elke mythe is goed. Een mythe is een verhaal en zwakke mensen zoeken een wij-verhaal om niet op hun persoonlijke verantwoordelijkheid aangesproken te worden, maar zich achter iets te verschuilen. Zoals Sinan Çankaya zegt: wij hebben ontelbare identiteiten. Maar we hebben die in fragmenten. Met allerlei winden en tendenzen waaien en bewegen wij mee. Zolang we op dat niveau blijven zeggen we eigenlijk: mijn naam is haas!

Achter een groepsidentiteit kun je je verschuilen. Het is zaak door te groeien naar een persoonlijke stellingname en het vermogen elkaar aan te spreken. Niet onze vrije tijd maar ons werk geeft vorm aan de maatschappij van de toekomst. Als wij in het werk en in de maatschappelijke werkelijkheid onze zeggenschap kwijt geraakt zijn, moeten we dan niet in de eerste plaats daar wat aan doen? Want als wij geen zeggenschap uitoefenen, gaat ook onze zeggingskracht verloren. Wij hebben dan na een poosje ook niets meer te zeggen en we kunnen het dan ook niet meer.

Onze identiteit is alleen maar onze achtergrond. Daarom is een pleidooi voor tolerantie en begrip nog teveel symptoombestrijding. Willen we echt de strijd der identiteiten overwinnen dan moeten we verantwoordelijkheid en visie weer terugbrengen op de werkvloer en de werkplaats, het klaslokaal en het ziekenhuis. Professionaliteit is nodig. En minder aansturing. We hebben mensen nodig die wat te zeggen hebben en mee kunnen praten. Daar kunnen bovendien veel overbodige managementkosten mee voorkomen worden. Zulke verantwoordelijkheid en professionaliteit moet op zijn beurt niet vrijblijvend zijn maar ook risico’s meebrengen. Men moet wel verantwoording afleggen en afgerekend kunnen worden op resultaten. Weliswaar zal niet iedereen dat aankunnen. Maar naar de mate dat mensen die verantwoordelijkheid aankunnen moeten zij ook die gelegenheid hebben. Daarmee wordt een andere toon gezet en een andere norm geïntroduceerd. Dat hebben we nodig. Dan ontvalt vanzelf alle steun aan diegenen die op hun werk zich niet durven uitspreken en dat in hun vrije tijd compenseren en zich uitleveren aan de mythen die in hun groep gangbaar zijn. Het is jammer dat de genoemde auteurs daar weinig oog voor hebben.