Logo Vereniging Respondeo Respondeo etsi mutabor – Ik antwoord, ook al word ik daardoor veranderd Menu

Marlouk Alders: De Dochter

Pinksteren 2025

Ik kreeg het boekje “Die Tochter/Das Buch Rut” in 1990, toen gevierd werd dat ik als pleegdochter bij een gezin ging horen. In de jaren ervoor was er langzaam iets gegroeid, was ik er steeds meer bij gaan horen en dat werd toen bevestigd. Ik had mij nooit dochter van mijn biologische ouders gevoeld. Dus was deze stap voor mij, op dat moment, van enorme betekenis: Een erkenning dat ik de moeite waard was (pleeg)dochter te zijn en bij een gezin te horen.

In het boekje “Die Tochter” schreef de vader van dat gezin een tijding aan mij dat mijn leven zich nu inschreef in de verhalen van al die grote dochters die ons menselijk ras opriepen tot de eenheid van een groot gezin om zo ooit tot vrede te geraken. En dat ik weer recht stond in de rij van al die vrouwen (…) die het licht, temidden van mannelijk begeren en krijgen, heen droegen naar het einde van die strijd.

Wat een geweldige erkenning voor de eenzame strijd die ik als vrouw met mannen tot dat moment geleverd had, zo dacht ik toen.

Ik begon met het lezen van Martin Buber’s vertaling van “Das Buch Rut’ en vond het niet makkelijk te doorgronden. Mijn worsteling met dit eerste deel van het kleine witte boekje leek achteraf een metafoor voor het feit dat het pleegdochterschap net zo moeilijk was. De (volwassen) kinderen konden de keus van hun ouders niet aan. Er was geen eenheid in dit kleine gezin en mijn “dochterschap” werd om die reden ongedaan gemaakt.

Ik kon niet in den vreemde, zoals Ruth, worden opgenomen!

Dit was voor mij een verbijsterende ervaring en deed mij overal aan twijfelen: Twijfelen aan mijn waarde als “ dochter”. Twijfelen of het waar was wat daar in die tijding stond. Twijfelen of er voor mij ooit nog een plekje op deze wereld zou zijn. Twijfelen aan de mensheid op zich.

Hoe moest ik mijn flakkerend lichtje, temidden van het mannelijk begeren en krijgen nog heen dragen? Hoe moest deze gebeurtenis ooit nog tot vrede geraken?

Het tweede deel van “Die Tochter” bleef ongelezen. Het werd als een afgesloten hoofdstuk, dat zich tegelijkertijd nooit helemaal liet afsluiten. Dat veranderde toen ik in 2007 een brief kreeg in het kader van het project “Weitersagen mensch”.

Die brief riep allerlei vragen in me op: Waarom heb ik het boek “Die Tochter” niet meer open kunnen slaan? Ben ik bang dat het van alles vraagt wat ik niet wil of kan geven? Ben ik bang dat het me met een nieuwe vorm van bevoogding opzadelt, terwijl ik het oude juk nauwelijks zou hebben afgeschud? Of was het iets anders? Wat betekent “dochter” zijn? Is dat iets waar ik niet (meer) in geloof? Ben ik bang dat ik opnieuw iets aan moet gaan waar ik geen vertrouwen in heb? Ben ik bang dat ik opnieuw zal worden afgewezen? Wil ik (nog) wel “dochter” zijn? Wat is daar mee gemoeid? Wat is eigenlijk: “dochterschap”?

Inmiddels had ik zoveel van Eugen Rosenstock-Huessy gelezen dat ik wist dat hij met zijn “Dochter” iets anders bedoelde dan de pleegdochter die ik graag had willen zijn. En dat wetende, waarom kon ik mij er evengoed niet toe zetten, “Die Tochter” te lezen?

Door daar nog eens secuur naar te kijken, deed ik de ontdekking dat Rosenstock’s “dochterschap” en het pleegdochterschap, door de tijding van de vader in mijn exemplaar van “die Tochter’, met elkaar verbonden waren en dat ik die twee dingen van elkaar los moest koppelen. Het werd tijd het boekje “Die Tochter/Das Buch Rut” opnieuw open te slaan.

Ik heb Die Tochter talloze malen gelezen en elke keer dat ik het las, ervoer ik het weer anders en iedere keer las ik weer iets nieuws. Steeds opnieuw had ik andere vragen: Klopte het wat daar stond of wat ik er van begreep? Was ik het daarmee eens of niet? Wat betekende dat? Betekende dat iets voor mij?

De ene keer kwam het mij voor dat Eugen Rosenstock-Huessy alle mannen de grond in boorde en vrouwen ophemelde.

De andere keer worstelde ik met: Gaat een man mij nu dicteren hoe het verder moet? Word ik hier opgezadeld met een nieuw vorm van bevoogding? En er was verontwaardiging: Waarom moeten de vrouwen het opknappen terwijl de mannen het verknoeid hebben? Waarom moeten vrouwen het gewonde hart van de man redden? Wat te denken van de mannen die het hart van de vrouw hebben verwond.

En in het verlengde daarvan: Wat en waar is de verantwoordelijkheid van de mannen zelf? In hoeverre is dit alles geschreven vanuit het mannelijk (failliete) perspectief? Is het hier niet het perspectief van de dochter dat juist ontbreekt? Is het niet beter als vrouwen zelf bedenken, vanuit dat vrouwelijke denken, hoe het in hun opinie verder moet? Ik hield een uitgesproken slag om de arm en was zeer kritisch bij het lezen!

Ook raakte ik verstrikt in naar wie Rosenstock-Huessy nu eigenlijk wees en op een gegeven moment scheen het mij toe dat hij het zelf ook niet altijd precies wist. Ondanks dat ik meende te begrijpen hoe hij het bedoeld had, leek alles een pot nat of op zijn minst een stoeipartij met woorden: 
De moeder (de/een vrouw) en/of het moederlijke/het vrouwelijke in de mens.
Een dochter (de/een vrouw) en/of de dochter/het vrouwelijke in de mens.
De vader (de/een man) en/of het vaderlijke/het mannelijke in de mens.
De zoon (de/een man) en/of de zoon/het mannelijke in de mens.

En ik verbaasde me over het feit dat men wel moederlijk, vrouwelijk, vaderlijk, mannelijk kan zijn, maar niet dochterlijk, laat staan zoonlijk. De Dikke van Dale bracht geen uitkomst. De kern van wat er stond, kreeg ik nog niet te pakken. Over wie of wat ging het?

Zo was er ook mijn worsteling met het woord dienen of dienstbaarheid. Dienstbaarheid word vaak ingevuld als de zorg voor anderen (vaak een man) in ondergeschiktheid en gehoorzaamheid (meestal een vrouw). Soms uit eigen belang, opdat men zich goed kan voelen over zichzelf of aardig gevonden kan worden door de ander. De “disease to please”!

Of dienstbaarheid in ondergeschiktheid en gehoorzaamheid uit angst, omdat je de ander machtiger weet dan jezelf. Met als triest gevolg dat je jezelf wegcijfert uit lijfs- en/of levensbehoud en daardoor ontrouw bent aan jezelf in lichaam, geest en ziel. Dienen en dienstbaarheid hebben daardoor als woorden een wrange bijsmaak gekregen.

Een van de zijwegen die ik insloeg, was een speurtocht naar een positievere uitleg van dit woord en het onderscheid dat gemaakt dient te worden! De Russische priester/filosoof Zelinsky zegt het als volgt: “Echte dienstbaarheid weigert de mens te reduceren tot de functie die hij vervult, de functie van werkkracht, de functie van consument.” (En welke functies er nog meer te vervullen zijn!) “Echte dienstbaarheid overstijgt tegenstellingen en verdeeldheid, slaat bruggen en brengt verzoening tussen personen, tussen gemeenschappen, tussen mens en natuur, tussen de mens en God. Zo is de bereidheid om te dienen en gediend te worden van essentieel belang voor het voortbestaan van de mensheid.”

Het “Nee” zeggen, zoals Eugen Rosenstock-Huessy een aantal keren deed en daarbij een bewuste keus maakte de wereld te dienen zoals hij met hart, ziel en geest ervoer dat nodig was, kun je ook zo zien. Dienen is vanuit een eigen kern aanreiken wat je bezielt. Of zoals in de inleiding van Dienen op de planeet staat: “Wat mij be-stem-t.”

En als ik dan nog eens kijk naar het woord dienstbaarheid, dan blijkt dat het niet zozeer gaat om wat ik kan of wil geven of een nieuwe vorm van bevoogding. Nee, het gaat veel meer om mijn vermogen te onderscheiden of het een levende of dode, een zuivere of bedorven, een echte of onechte zaak dient. Het gaat over inhoud en betrekking. (Watzlawick) En om mijn ja en nee daarop en om het juiste moment!

Een volgende keer dat ik het boekje las, kon ik zien hoe Eugen Rosenstock-Huessy in het jaar 1919 al probeerde duidelijk te maken hoe zeer het nodig was ruimte en tijd te maken voor dit vrouwelijke perspectief, de vrouwelijke manier van reageren. En dan vooral in de gestalte van de dochter.

Gelukkig werden mij ook puzzelstukjes over de betekenis van Die Tochter aangereikt: Uit een van de dozen met nalatenschap van Ko Vos kwam een stapeltje papieren. Allemaal toegespitst op “De Dochter”. Het leek of ze vanuit de hemel mij alsnog wijze woorden schonk en me raad en uitleg gaf. In de taal die ik begreep, maakte ze mij verder wegwijs in hoe “De Dochter” begrepen kon worden. Een cadeautje uit het hiernamaals! Ik citeer hieruit wat voor mij belangrijk was:

Ko Vos in de voorloper van “De Rozenstok” nieuwsbrief oktober 1988:

Brief van Freya von Moltke aan Ko Vos, 1 maart 1989 over het verschenen “Weisse Buchlein”:

Toen ik daarna “Die Tochter” nog een keer las, kon ik voor mezelf de kern van het boek samenvatten:

“Uit het geestelijk failliet van het mannelijk denken, moet uiteindelijk een nieuw antwoord geboren worden. We moeten ophouden de vrouw te zien als verleiding/verlokking/speelbal, haar niet ketenen en kleineren. We moeten ophouden de bron te vervuilen. Omdat het mannelijk denken teveel heeft ingegrepen in de krachten van de menselijke natuur en in de schepping en daarbij de bodem uitgeput en verwoest heeft door de roofbouw die het pleegde, is het, met het oog op de toekomst, belangrijk dat het eeuwige vrouwelijke dat geduld en lijden bezit, in de gestalte van de dochter bezield aan het werk gaat en met bloed, zweet en tranen dat levenssap brengt naar Gods akker, zodat de kiem in het verdorde zaad weer kans krijgt om te ontkiemen. Daaruit ontstaat een nieuwe plant. En alleen zo kan de steppe weer tot bloei komen en zal de aardschoot opnieuw vrucht en zaad dragen. Zo word de nieuwe geest verwekt en gaat hij weer stromen uit de bron. Door oog te hebben voor vorm en schoonheid, bederf en zuiverheid, dood en leven, onecht en echt kun je ontdekken wie “de dochter” werkelijk is. Opdat wij uit liefde voor elkaar, met elkaar een huwelijk aan gaan dat ons heilig is. Om zo de samenleving te dienen. Want: “Het leven is de liefde en de liefde levens geest!”

Op het moment dat ik als (pleeg)dochter opgenomen dacht te worden in een gezin, heb ik het persoonlijke voorwoord van de vader (dat mijn leven zich nu (1990) inschreef in de verhalen van al die grote dochters die ons menselijk ras opriepen tot de eenheid van een groot gezin om zo ooit tot vrede te geraken. En dat ik weer recht stond in de rij van al die vrouwen (…) die het licht, temidden van mannelijk begeren en krijgen, heen droegen naar het einde van die strijd.) opgevat als een persoonlijke opdracht, die ik intuïtief weer afwees op het moment dat ik uit(af)geschreven werd als (pleeg)dochter.

Ruth kiest in zielsverbondenheid, met een fundamenteel vertrouwen in wie ze is en mag zijn. Zij schat zichzelf naar waarde. Daardoor wordt ze gezien en krijgt ze de plek die haar toekomt. Zij wordt naar waarde geschat! Daar waar haar bestaan in scherven uiteen viel, keek ze niet naar hoe ze lijmen moest, maar naar hoe uit die gebeurtenissen iets nieuws kon ontstaan dat weer hoop op de toekomst gaf.

Er zat geen echte toekomst in het pleegdochter zijn. Het had me in een spagaat gebracht waar ik niet makkelijk uit kwam. Ingeschreven worden op deze manier zou kunnen ontaarden in een nieuwe vorm van bevoogding. Er was tijd en ruimte nodig om te kijken hoe uit die gebeurtenissen iets nieuws kon ontstaan dat weer hoop op de toekomst gaf.

Net als Ruth kon ik me daarin laten leiden, door de geloofskracht van dochters die mij zijn voorgegaan. In zielsverbondenheid, met een fundamenteel vertrouwen in wie ik ben en mag zijn. Zo schat ik mijzelf naar waarde! In mijn verleden werd ik niet gezien en kreeg ik niet de plek die mij toekwam. Ik werd niet naar waarde geschat. In de toekomst kan ik worden gezien en de plek krijgen die mij toekomt. Ik kan naar waarde worden geschat. In de toekomst ligt wat mij toekomt. Dienen en gediend worden!

Het werd duidelijk dat het erom ging dat ik mijzelf inschreef. Door mijzelf in te schrijven in het leven, in de verhalen van al die grote dochters die ons menselijk ras oproepen tot de eenheid van een groot gezin, kan dit alles ooit tot vrede geraken. En bij deze inschrijving blijkt dan, dat ik het persoonlijke voorwoord kan oppakken als een persoonlijke opdracht.

Ruth vraagt Boaz: Waarom genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben? Boaz antwoordt: Je hebt het avontuur aangedurfd.

Marlouk Alders

Deze tekst in het Duits