Logo Vereniging Respondeo Respondeo etsi mutabor – Ik antwoord, ook al word ik daardoor veranderd Menu

Jan Kroesen: Reactie op: Identiteit, zeggenschap en zeggingskracht 1

Lastig die identiteit.

Het is lastig om nog wat toe te voegen aan dit thema. Er is al zoveel over geschreven. Soms harmonieus, maar vaak ook met, laat ik me voorzichtig uitdrukken, de nodige nadruk. De coronapandemie heeft nog eens extra manifest gemaakt hoe groot de verschillen zijn. Verschillende mensen geven dan ook uiting aan hun bezorgdheid dat de zaken uit de hand kunnen gaan lopen, waaronder de ons bekende Hans Boutellier. Leidt de strijd om identiteiten niet tot onbeheersbaar geweld? Hans Goslinga in Trouw van 10-12-2021 schrijft over de identiteitspolitiek die de debatten in de tweede kamer zo vaak kenmerkt. Identiteit leidt tot polarisatie, tot strijd. Ook in het boek van Çankaya speelt die strijd een rol. Strijd om een volwaardige plaats onder de zon. Wie je bent, hoe je Sitz im Leben is, bepaalt (mede) de keuzes die je voorstaat in politiek, in werk, in de samenleving. En natuurlijk, zonder identiteitskwesties ook geen politiek. Verschillen zijn nodig. Zonder deze verschillen zou het leven maar een saaie boel worden. Mensen als Sylvana Simons of Caroline van der Plas staan meer dan eens voor een frisse inbreng in het politieke debat juist ook vanuit een krachtig ingenomen positie. Een sterke identiteit speelt daarin ontegenzeggelijk een medebepalende rol.

Maar het kan ook fout gaan. Zowel in de samenleving als in de politiek. We hebben met de communicatiemiddelen op het internet een meningen-snelweg gecreëerd die het mogelijk maakt ongebreideld ongezouten opvattingen, meningen en oordelen over mensen en groepen van mensen te laten horen. En de gevolgen daarvan blijven niet beperkt tot het worldwide web. Steekpartijen, doodsbedreigingen en pesterijen zijn aan de orde van de dag, laten sporen achter en met enige regelmaat zelfs doden. Wappies, niet-gevaccineerden, gevaccineerden, extreemrechtse of dito linkse standpunten, wederzijdse verachting en ondoordachtheid strijden om de voorrang. Op alle accounts moeten ze kunnen worden geventileerd. We hoeven geen blad voor de mond te nemen, moeten ons kunnen uitdrukken, veroordelen en beoordelen wat we willen onder de schutse van de (wettelijk verankerde) vrijheid van meningsuiting. Ieder wil zijn eigen gerechtigheid, geldingsdrang of haat tot uitdrukking brengen. De huidige situatie met alle communicatiemiddelen van heden, lijkt in veel opzichten op de tijd van de eerste automobiel op de straat. Wel auto’s, maar geen snelwegen, geen of onvoldoende regels voor de hantering van het (snel)verkeer. Dat betekende ooit veel (verkeers)doden. Oplossingen voor de problemen die technieken met zich brengen, hinken altijd achter de ontwikkelingen aan. Het is de vraag of er niet ook regels moeten komen voor het menselijk gedrag over en weer in de publieke ruimte, zoals er ook regels zijn voor de confrontaties in de politiek.

Opvallend vond ik een oplossing van Rudi Visker in het boek Vreemd gaan en Vreemd blijven. Hij betoogt dat we wel kunnen denken dat wel de groeiende hoeveelheid verschillen wel kunnen overbruggen, maar dat we daartoe praktisch gesproken niet in staat zijn. Dat hoeft nog niet eens te betekenen dat de verschillende talen die binnen de identiteitskoepels gesproken worden onvertaalbaar zouden zijn in elkaar, maar dat het een simpel mens niet gegeven is om dat overal en altijd te kunnen. Anders gezegd: we moeten wel met elkaar samenleven, maar het is tegelijkertijd heilzaam en wijs om te erkennen dat we dat niet (zonder meer en/of altijd) kunnen. Wie kan er nu van alle mensen houden? We zouden daarom symbolen moeten kunnen oprichten. Waar? Wel, In de publieke ruimte waar we op een of andere manier moeten aangeven dat we bestaan en ook waarvoor we staan, wie we zijn. Daarvoor zouden we symbolen moeten vinden, die we in die publieke ruimte achter kunnen laten als stille getuigen van onze aanwezigheid. We hoeven er dan niet steeds opnieuw en in steeds overtreffende trappen uiting aan te geven.

Als voorbeeld haalt hij het fenomeen van de rouw aan. Vroeger was dat een periode die gebonden was aan uiterlijke tekenen. Men droeg zwarte kleren, een rouwband en dat allemaal voor een bepaalde tijd. Maar dat hoefde niet te betekenen dat de rouwende geen vrolijkheid kende of plezier in het leven zou kunnen hebben. Men wist immers dat hij of zij een periode van rouw doormaakte. Wel, zo zouden we ook kunnen omgaan met al die verschillende identiteiten. Want we kunnen niet doorgaan met overal en altijd uiting geven aan woede en ressentiment. Benadrukken van verschillen, vooral van de kleine verschillen, leidt meestal tot meer strijd. Over geweld wordt vaak gezegd dat geweld, geweld oproept. Dan kan ook gelden voor verschillen. Verschil roept verschil op.

Een ander voorbeeld is dat van de Waarheid en Verzoeningscommissie in Zuid-Afrika. Dit heeft hem zelfs op het idee gebracht dat met dergelijke symbolen in de publieke ruimte het aangedane leed zichtbaar wordt gemaakt. Niet zozeer om te kunnen onthouden wat er is gebeurd, maar opdat het ook vergeten kan worden of misschien beter gezegd, dat we het niet voortdurend in ons bewustzijn hoeven te houden, dat we het kunnen parkeren. Het doet me denken aan de nogal eens herhaalde opmerking van ERH, dat we mensen hun maskers moeten gunnen. Dat geldt evenzeer voor groepen of naties. Ik denk hierbij aan onze dodenherdenking, die het mogelijk maakt niet steeds stil te hoeven staan bij het verleden. Iets wat onverlet laat dat er mensen zijn die elke dag geconfronteerd worden met de gevolgen en trauma’s van bijvoorbeeld WOII.

Zo’n pleidooi komt in de buurt van het voorstel dat er behoefte bestaat aan opnieuw de stam, aan hechte samenhangende groepen. Een sfeer waar we (min of meer) onszelf kunnen zijn en omgeven worden door krachtige sterke relaties. Maar ook een sfeer waarin we, dankzij symbolen als hiervoor genoemd, weet hebben dat anderen (andere groepen) leven van waarden die net zo belangrijk zijn voor hen als de onze voor ons. Ik weet niet precies hoe dergelijke ontwikkelingen zich laten omschrijven, laat staan hoe het ‘georganiseerd’ moet worden. De kern waar het Rudi Visker om gaat is dat de verschillende identiteiten moeten worden beschermd in de publieke ruimte. Maskers bieden bescherming. Ze voorkomen gezichtsverlies.

Een dragende gedachte in deze benadering is dat onze identiteit voor wie dan ook niet iets is dat volslagen helder is. Ook niet voor onszelf. De verwachting vaak geuit door populistisch rechts dat we er heel gelukkig van worden met elkaar, wanneer we ons wenden naar de verworvenheden van onze gewoonten, gebruiken, feesten, standbeelden, nationaal erfgoed of trots, kortom naar alles wat geassocieerd is met onze nationale identiteit, is een gevaarlijke drogreden. Onze eigenheid is juist niet iets waar we vrijelijk over kunnen beschikken. Integendeel. Het eigene is nu juist iets wat we ons niet eigen kunnen maken. Het is er al voor we het ons kunnen toe-eigenen. Het zich toe-eigenen wordt daarmee onmogelijk. Onze huidskleur of ons geslacht, onze herkomst maken al deel van ons uit voor we ervoor kunnen kiezen. Onze waarden en normen bezetten ons eerder dan wij hen. Ze zijn deel van ons en tegelijkertijd vallen we er niet mee samen. In mijn diepste eigenheid, zit (dus) ook iets on-eigens, iets vreemds dat niettemin wezenlijk bij mij hoort. We kunnen het niet beheren en beheersen als een set bankafschriften. Dat zou ons allen tot enige bescheidenheid moeten stemmen.

Hiermee is niet alles opgelost natuurlijk. De rol van het recht of van de politiek is hiermee helemaal nog niet besproken, terwijl ook daar het nodige over is te zeggen. Dit is niet meer dan een kleine aanzet tot gedachtenvorming. Hopelijk helpt het mee het geweld te beteugelen. Niet het geweld van onze identiteit(en), maar in de meervoudigheid van de samenleving het ‘algemeen belang’ zoeken dat niemand eigen is, maar waarzonder ook niemand kan. Misschien maakt zoiets meer gesprek mogelijk dan het gesprek van allen met allen.